Basse

5 maart 2008


eerste aanwijzing voor de laatste Neandertalers in Overijssel

ZELDZAME NEANDERTALER-BLADSPITS GEVONDEN NABIJ STEENWIJK (Ov.)

Frans de Vries, Lammert Postma & Marten Postma
s u p p l e m e n t
printversie (2522k)
colofon
Elke (amateur-)archeoloog weet hoe zeldzaam vuistbijlen uit de Neandertalertijd zijn. Zo zijn in Noord-Nederland
tot nu toe slechts enkele tientallen van deze middenpaleolithische werktuigen gevonden. Nog veel schaarser zijn de minder bekende bladspitsen, waarvan tot op heden in heel Nederland slechts vier zijn aangetroffen. Daar is nu een vijfde exemplaar bijgekomen, het eerste uit Overijssel gevonden in de omgeving van Steenwijkerwold.
Net als vuistbijlen zijn deze bladspitsen aan beide zijden intensief bewerkte stenen werktuigen. Hoewel direct
bewijs vooralsnog ontbreekt, wordt over het algemeen aangenomen dat bladspitsen als speerpunten dienden
voor de jacht op groot wild. Zo zijn bij een opgraving in het Engelse Oakham bladspitsen aangetroffen tussen de
overblijfselen van een wolharige neushoorn. De ouderdom van vuistbijlen in Noord-Nederland ligt tussen 140.000
en 40.000 jaar. Bladspitsen daarentegen hebben ‘slechts’ een ouderdom van 50.000 tot 35.000 jaar en representeren
hoogstwaarschijnlijk de laatste sporen van Neandertaler-aanwezigheid in Noord-Nederland.
 
De bladspits uit Steenwijk

Afb. 1
Drie aanzichten van de bladspits die Johan Bokkinga vond in de omgeving van Steenwijk (nummering 1, 2 en 3 van links naar rechts).
foto’s: ToonBeeld/Frans de Vries
grotere afbeelding

Vondstomstandigheden
Johan Bokkinga (Wolvega), in zijn vrije tijd fossielenverzamelaar, vond de bladspits in juni 2001 in de omgeving van Steenwijk (kop van Overijssel) in een oud erosie- of beekdal het Eeserveld. De vindplaats ligt op een heideveld. Kort voordat hij zijn vondst deed was dit veld afgeplagd. Door het opvallende artificiële uiterlijk zag hij meteen dat het om een bijzonder voorwerp ging. De vinder besloot het voorwerp begin 2007 te doneren aan het IJstijdenmuseum in Buitenpost (Frl.).
Vondstbeschrijving
Het betreft een bifaciaal bewerkte bladspits met een ronde basis. De spits is gemaakt van grijze, fijnkorrelige vuursteen die slechts hier en daar ingesloten fossieltjes (bryozoën) herbergt. Het werktuig is zo intensief bewerkt dat beide zijden geheel ‘bedekt’ zijn met oppervlakteretouche. Op kant 1 is slechts een klein restant (ventraal vlak) van de oorspronkelijke afslag of kling te zien waarvan de bladspits oorspronkelijk gemaakt is. Geen enkel restant van een oud vlak is aanwezig. Technisch is de spits zeer goed uitgevoerd. Slechts één klein schoonheidsfoutje is te zien: een weinig geprononceerde step fracture op kant 1 (op de foto van de zijkant (kant 2) is deze goed te zien: het is de holte onder het midden van het werktuig).

De bladspits doet zijn naam eer aan en is zeer dun, namelijk 9 mm. Daarmee is deze even dun als de bladspits van Emmerschans (Drenthe), die tot nu toe als de dunste Nederlandse bladspits te boek stond (Stapert et al. 2007). De lengte en breedte van het werktuig bedragen respectievelijk 65 mm en 35 mm. De punt van de spits is waarschijnlijk oudtijds beschadigd. Omdat bladspitsen mogelijk gebruikt werden als projectiel, b.v. als speerpunt (Gamble 1992), kan deze beschadiging door een dusdanige toepassing veroorzaakt zijn. De spits is verder puntgaaf: recente beschadigingen ontbreken geheel.
 
Reconstructie tekening van een geschachte bladspits als speerpunt

Reconstructie van de bladspits uit Steenwijk geschacht als speer.
grotere afbeelding
Verwering
Over het gehele oppervlak van de bladspits is windlak met putjes aanwezig. Op kant 2 is daarnaast een klein gebied met witte patina te zien. Kleurpatina hebben we niet geconstateerd; wel zeer kleine aangehechte ijzerdeeltjes. Diverse kleine krassen, drukkegels en kryoturbatieretouche zijn ook aanwezig. De krasjes en drukkegels zijn zo klein dat ze nauwelijks met het blote oog te zien zijn.
 
Detail opname met verwering.
Afb. 2
Detailopname van de top van de bladspits. Te zien is windlak met vele putjes. Ook zijn diverse kleine fossielen (bryozoën) te zien.
foto: ToonBeeld/Frans de Vries
grotere afbeelding
Culturele achtergrond en typologie
Binnen de Neandertaler-bladspitsencultuur, die voortvloeide uit het Micoquien, zijn twee spitstypen te onderscheiden. Het eerste type is (volledig) bifaciaal bewerkt, het tweede is de gedeeltelijk bewerkte Jerzmanowice-bladspits (genoemd naar een vindplaats in Zuid-Polen). Dit laatste type is meestal gemaakt op forse klingen of afslagen waarbij alleen de top en basis bijgewerkt zijn (Afb. 5).

Het verspreidingsgebied van Jerzmanowicebladspitsen, die waarschijnlijk uit een jongere fase stammen, omvat een smalle strook die zich van Polen, via Centraal-Europa naar Engeland uitstrekt. Het verspreidingsgebied van bifaciaal bewerkte bladspitsen is veel groter, het strekt zich uit van Oekraïne en Rusland in het oosten, de Balkan in het Zuidoosten van Europa via Duitsland naar Engeland in het Westen van Europa.
 
Verspreidingsgebied van bladspitsen.
Afb. 4
Globale verspreiding van bladspitsculturen.
illustratie: Marten Postma
grotere afbeelding
Jerzmanowice bladspits Bifaciale bladspits met ronde basis Bifaciale bladspits Mauern type
 
Afb. 5-7
links (afb. 5): Een Jerzmanowice-bladspits afkomstig van de Duitse vindplaats Ranis. Lengte: 14,5 cm. tekening: uit Hülle 1977
midden (afb. 6): Een bladspits van het Mauern-type. Kenmerkend zijn de twee gepunte uiteinden. Vindplaats: Mauern II (Dld.). Lengte: 10,8 cm. tekening: uit Bosinski 1967
rechts (afb. 7): Een bladspits met een ronde basis gevonden in het Duitse Holheim (Kreis Nördlingen). Lengte: 7,5 cm. tekening: uit Bosinski 1967
 
Onder bifaciale bladspitsen zijn verschillende typen bekend, zoals de dubbelgepunte bladspitsen bekend van de Duitse vindplaats Mauern II (Afb. 6). Deze vindplaats in de grot Weinberghöhlen is onderzocht door Assien Bohmers. Bohmers publiceerde in 1951 over zijn onderzoek en introduceerde de overkoepelende naam Altmühl-groep voor de Duitse bladspitsvondsten. Een andere vroege opgraving stamt uit de Szeletagrot in Hongarije, ook hier werden dubbelgepunte bladspitsen gevonden. De bladspitstraditie in deze regio staat bekend onder de naam Szeletien. Naast de dubbelgepunte bladspitsen zijn in het gehele verspreidingsgebied ook bladspitsen aangetroffen met een ovale basis. Wat de (culturele) betekenis van deze typologische variaties zijn, is vooralsnog onbekend.

In Nederland zijn tot nu toe vier bifaciaal bewerkte bladspitsen gevonden. Alle bladspitsen worden door Stapert et al. (2007) als dubbel-puntige Mauern-bladspitsen gedetermineerd. De bladspits uit Steenwijk is echter niet van het Mauern-type omdat het een ronde basis bezit. Bij beide eerder gepubliceerde Noord-Nederlandse voorbeelden (Emmen en aardappelmeelfabriek De Krim) ontbreekt eveneens de punt bij de basis. Stapert et al. (2007) veronderstellen dat deze in beide gevallen door latere beschadigingen zijn verdwenen.
 
Detail opname met verwering.
Afb. 8
Verspreiding van middenpaleolithische bladspitsen in Nederland.
illustratie: Marten Postma
tekeningen GIA/Lykke Johansen
grotere afbeelding
Het is mogelijk dat deze bladspitsen, net zoals de nieuwe bladspits, oorspronkelijk een ronde basis hebben gehad (afb. 8). De twee bladspitsen die zuidelijker in Nederland gevonden zijn – de bladspitsen van Eindhoven en Leusderheide – hebben wel duidelijk een dubbelpuntige vormgeving en zijn daarom onmiskenbaar van het Mauern-type.

Zou de ronde basis van de drie Noord- Nederlandse bladspitsen een culturele betekenis kunnen hebben? Misschien een cultureel verschil tussen Noord- en Zuid-Nederland? Dat zou natuurlijk heel aardig zijn, maar veel verder dan een hypothese kunnen we in dit stadium, met het kleine aantal bladspitsvondsten, niet komen. Zeker ook omdat spitsen met een ronde basis ook bekend zijn van buitenlandse vindplaatsen. Enkele voorbeelden zijn het al genoemde Mauern II, Rörshain (Duitsland), Oblazowa Grot (Polen) en Holheim (Kreis Nördlingen) in Beieren (Bosinski 1967; Afb. 7). Ook is niet uitgesloten dat de ovale basis van de drie noordelijke bladspitsen het gevolg is van herbewerking na beschadiging, bijvoorbeeld ontstaan door gebruik.
 
Detail opname met verwering.
Afb. 3
Klimatologische, geologische en archeologische gegevens over het Eemien en Weichselien (gebaseerd op Zagwijn 1974, Berendsen 1998 en Mellars 1996).
illustratie: Marten Postma
grotere afbeelding
Datering
In Europa zijn naast vele losse oppervlaktevondsten ook bladspitsen aangetroffen tijdens opgravingen. Het gaat daarbij om openluchtbewoning en nederzettingen in grotten. Vooral in grotten is naast steenmateriaal ook organisch materiaal aangetroffen. Dit heeft het mogelijk gemaakt om bladspitsvindplaatsen relatief nauwkeurig te dateren met behulp van de 14C-methode en ze typologisch te plaatsen met behulp van de stratigrafie. De oudste bladspitsenvindplaatsen zijn aangetroffen in de Oekraïne. Een bekend voorbeeld is de vindplaats Starosele op De Krim (Formozov 1958). Starosele is gedateerd op circa 50.000 jaar geleden.

De ‘laatste-aanwezigheid-dateringen’ van de bladspitsencultuur in Centraal-Europa liggen rond 38.000 14C BP jaren (Jöris 2003), waarna deze opgevolgd werd door het Laat-Paleolithische Aurignacien. Omdat verondersteld wordt dat het Aurignacien een traditie van de moderne mens is, lijkt het erop dat deze overgang ook het verdwijnen van de Neandertaler in onze streken markeert. De Neandertaler week waarschijnlijk uit naar Zuid- Europa: de laatste-aanwezigheid-dateringen van circa 26.000 jaar oud afkomstig zijn uit Zuid-Spanje. Op grond van deze dateringen en stratigrafische argumenten, wordt daarom algemeen aangenomen dat bladspitsen stammen uit de laatste fase van het Midden-Paleolithicum en de overgang markeren naar het Laat-Paleolithicum.

In de noordelijke streken dateren bladspitsen waarschijnlijk uit de warmere periodes van het Midden-Pleniglaciaal (Bosinski 1967; Stapert et al. 2007). Tijdens het Midden-Pleniglaciaal, globaal 50.000 – 25.000 jaar geleden, komen in Nederland met name drie interstadialen in aanmerking voor bewoning door de mens: het relatief koude Moershoofd-interstadiaal (ca. 50.000 – 43.000 jaar geleden, toendra) het warme Hengelo-interstadiaal (ca. 39.000 – 37.000 jaar geleden, struiktoendra) en het Denekamp-interstadiaal (ca. 32.000 – 29.000 jaar geleden, struiktoendra). In deze kortdurende warmere perioden tijdens de laatste ijstijd waren de leefomstandigheden hier relatief gunstig.
 
Meer (late-)Neandertalervondsten?
In de directe omgeving van Steenwijk zijn nu naast de bladspits, minimaal 4 middenpaleolithen gevonden. Een fraai voorbeeld is een bladvormig, bifaciaal bewerkt werktuig gevonden door Jan Been uit Darp (Afb. 9). Hoewel dit werktuig enige overeenkomsten vertoont met een bladspits, lijkt ons een determinatie als schaaf iets waarschijnlijker. Niet geheel uitgesloten is dat het gaat om een halffabrikaat van een bladspits.

De verwachting is dat het aantal middenpaleolithische vondsten in Steenwijk e.o. snel zal toenemen, zeker nu door samenwerking tussen het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) en de WAS (Werkgroep Archeologie Steenwijk) de akkers in dit gebied sinds kort regelmatig en systematisch afgezocht worden.

Duidelijk is, zoals gezegd, dat de bladspits uit de laatste fase van de Neandertalertijd dateert en waarschijnlijk ca. 40.000 jaar oud is. Het is niet uitgesloten dat ook de eerder gepubliceerde kling uit Basse (Postma et al. 2004) die niet heel ver van de bladspits is gevonden, ongeveer deze ouderdom heeft. Het is zelfs mogelijk dat het om een vondst uit het vroege deel van het Laat-Paleolithicum gaat. Het gebruik van een geavanceerde klingtechnologie zou daarop kunnen wijzen.
 
Detail opname met verwering.
Afb. 9
Eén van de andere middenpaleolithen gevonden in de omgeving van Steenwijk. Het is waarschijnlijk een bifaciale schaaf. Vinder: Jan Been (Darp).
foto: ToonBeeld/Frans de Vries
grotere afbeelding
Bladspitsen, windlak en Vermaning-stenen
Zoals we zagen is de nieuwe bladspits gewindlakt. Dat geldt niet voor de bewerkte vlakken van de omstreden Vermaning-artefacten van o.m. Hoogersmilde, Hijken en Eemster. Van Noort (2000) meent dat zijn hyalietglas-theorie een verklaring geeft voor het ontbreken van dit verweringverschijnsel. De essentie van deze theorie is dat windlak – door hem hyalietglas genoemd – alleen op stenen en artefacten ontstaan kan zijn die in het afsmeltende Saalien-gletsjerijs lagen. Volgens Van Noort is windlak niet door windzandpolijsting ontstaan, maar door een chemisch proces in dit smeltende gletsjerijs. De Vermaningartefacten zouden niet gewindlakt zijn omdat ze dit proces niet hebben meegemaakt doordat ze pas later, in het Eemien (120.000 – 100.000 jaar geleden), achtergelaten zijn.

Wij hebben eerder gepubliceerd over de onwaarschijnlijkheid van deze theorie (Postma & De Vries 2001 a en b). De aanwezigheid van windlak op alle Nederlandse bladspitsen versterkt onze conclusie. De Nederlandse bladspitsen kunnen immers niet in het Saalien-gletsjerijs ingebed zijn geweest, omdat ze daarvoor simpelweg minimaal 90.000 jaar te jong zijn! Windlak – of het nu een chemische of mechanische genese heeft – is dus zeker geen verschijnsel dat alleen ontstaan is tijdens de laatste fase van het Saalien. Daarmee is wederom aangetoond dat de theorie Van Noort geen verklaring geeft voor de afwezigheid van windlak op de Vermaning-artefacten. Gevolg is ook dat Van Noorts theorie niet aantoont dat de Vermaningstenen authentieke paleolithische artefacten zijn.
 
Literatuur
Berendsen, H.J.A., 1998. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen.

Bohmers, A., 1951. Die Höhlen von Mauern. Teil I. Kulturgeschichte der altsteinzeitlichen Besiedlung. Palaeohistoria 1, p. 1–107.

Bolus, M., 2004. Settlement Analysis of Sites of the Blattspitzen Complex in Central Europe. In: N. J. Conard (Hrsg.), Settlement Dynamics of the Middle Paleolithic and Middle Stone Age II. Tübingen Publications in Prehistory, Tübingen, p. 201 - 226.

Bosinski, G., 1967. Die mittelpaläolithischen Funde im westlichen Mitteleuropa. Fundamenta A4. Köln-Graz.

Formozov, A.A., 1958. Die Höhlenstation Starosele und ihre Stellung im Paläolithikum. Moskou.

Gamble, C., 1992. The Palaeolithic Settlement of Europe, Cambridge University Press, Cambridge.

Hülle, W.M.,1977. Die Ilsenhöhle unter Burg Ranis/Thüringen. Eine paläolithische Jägerstation. Stuttgart: Gustav Fischer Verlag.

Mellars, P. A., 1996. The Neanderthal Legacy. Princeton University Press.

Noort, G..J. van, 2000. Artefacten met hyalietglas, gevonden op het Drents Keileemplateau, moeten behoren tot culturen van voor de bodemverzuring in het Eemien. Een grensoverschrijdend onderzoek. APAN/EXTERN 8, p. 31-53.

Postma, L. en F. de Vries, 2001a. Hyaliet-hypothese niet houdbaar. www.archeoforum.nl naar artikel

Postma, L. en F. de Vries, 2001b. Een nieuwe hyalietstrijdigheid. www.archeoforum.nl naar artikel

Postma, M., F. de Vries, L. Postma & T. de Jong, 2004. Een Middenpaleolithische kling uit Basse (Ov.). www.archeoforum.nl naar artikel

Stapert, D., J. Beuker, L. Johansen en M. Niekus, 2007. Bladspitsen en pogingen daartoe; souvenirs van de laatste Neanderthalers in Nederland. Paleo-Aktueel 18, p. 21- 31.

Olaf Jöris, Esteban Álvarez Fernández and Bernhard Weninger, 2003. Radiocarbon evidence of the middle to upper Palaeolithic transition in southwestern Europe. Trabajos de prehistoria 60, no. 2, p. 15-38.

Zagwijn, W. H., 1974. The paleogeographic evolution of the Netherlands during the Quaternary. Geologie en Mijnbouw 5, p. 369-385.
 

 

 



o n d s t b e s c h r i j v i n g