![]() |
||
een ad hoc-verklaring voor het ontbreken van windlak
op de Vermaning-artefacten
|
||
HYALIET-HYPOTHESE NIET HOUDBAAR
|
||
Lammert Postma & Frans de Vries
|
||
Op nagenoeg alle middenpaleolithische
artefacten uit noordelijk Nederland is het opvallende verweringsverschijnsel
windlak te zien. Maar waarom ontbreekt dit bijna alomaanwezige fenomeen
dan op de artificiële vlakken van de omstreden Vermaning-artefacten?
Vermaning-pleitbezorger Govert van Noort meent hiervoor een plausibele
verklaring gevonden te hebben die uitsluit dat het om vervalsingen gaat.
De essentie van zijn verklaring, de hyalietglas-hypothese, is dat de
Vermaning-artefacten de specifieke verweringsomstandigheden die windlak
- door hem omgedoopt tot 'hyalietglas' - veroorzaken, niet hebben doorgemaakt.
In onze ogen is de hyalietglas-theorie van Van Noort echter een typisch
voorbeeld van een ad hoc-hypothese door het ontbreken van een overtuigende
empirische en theoretische onderbouwing. Zo voerde hij een experiment
uit dat zeker niet aantoont wat het moet aantonen. Daar komt nog bij
dat Van Noorts theorie strijdig is met de huidige archeologische kennis.
Gevolg 1: de 'windlakloosheid' van de Vermaning-artefacten is niet afdoende
verklaard. Gevolg 2: Van Noort heeft niet aangetoond dat deze controversiële
stenen authentiek zijn. De hyalietglas-hypothese Van Noort (1997, 1998 en 2000) meent
daarentegen dat windlak niet veroorzaakt kan zijn door windslijping.
Hij stelt dat dit fenomeen ontstaan is doordat zuiver silicium - hij
noemt het hyalietglas in plaats van windlak - zich afgezet heeft op
de (vuur)steenoppervlakken. Dit chemische proces zou alleen onder hele
specifieke omstandigheden plaatsgevonden hebben en alleen na het afsmelten
van de Saalien-ijsmassa tot het aan begin van het Eemien: dus grofweg
tussen 150.000 - 130.000 jaar geleden. Van Noort meent dat de Vermaning-artefacten
pas achtergelaten zijn na deze 'hyalietglas-periode' en verklaart zo
het ontbreken van dit fenomeen op deze artefacten. Deze afwezigheid
duidt volgens hem zeker niet op vervalsing: in zijn ogen is er dus een
natuurlijke verklaring. Zijn theorie over het ontstaan en datering van
hyalietglas is de argumentatiebasis om de Vermaning-artefacten authentiek
te verklaren. Opvallend is dat de aanpak van Van Noort
'ééndimen- Onjuist experiment Als je zo'n windslijpingsexperiment helemaal wetenschappelijk
verantwoord wilt uitvoeren, dan ontkom je er niet aan de verse oppervlakken
van een grote hoeveelheid vuurstenen te bombarderen met sedimenten bestaande
uit verschillende korrelgroottes. Ook is het van belang verschillende
vuursteensoorten, zowel fijnkorrelige als grofkorrelige, in dit onderzoek
te betrekken. Van Noort gebruikt alleen het sediment van het Texelse
strand en slechts 1 vuursteen als proefkonijn. Maar om vat te krijgen op de mogelijke variatie ligt
het voor de hand om onder meer ook fijnere sedimenten te nemen met een
hoger leemgehalte. Dat is helemaal niet vergezocht, om- dat Van Noort
zelf aangeeft dat de glans op de Vermaning- artefacten ontstaan moet
zijn door wrijvingscontact (in de bodem) met leem. De zwaardere beschadigingen
op de Vermaning-stenen, zoals de krassen, zijn volgens Van Noort (2000)
veroorzaakt door contact met grovere sedimentdeeltjes, namelijk zand. Hoewel het zonder onderzoek natuurlijk niet zeker is of wrijving in de bodem goed vergelijkbaar is met wrijving door windslijping, ligt het toch voor de hand via experimentele weg ook de hypothese te onderzoeken of bij windslijping met fijne sedimenten een met windlak vergelijkbare glans optreedt. Pas dan krijgen we een beeld van de hele variatiebreedte. De aanpak van Van Noort is te beperkt. Passend gemaakt Hij schrijft bijvoorbeeld dat het laagje hyalietglas
dat tijdens de ijs-afsmelting op de artefacten afgezet zou zijn, uit
zuiver silicium bestaat. Omdat in de mineralogie hyaliet een afzetting
van zuivere silicium is, introduceert Van Noort de term 'hyalietglas'
voor deze afzetting, ter vervanging van de benaming 'windlak'. Om deze
keuze te rechtvaardigen baseert Van Noort zich op een rapport van Boom
(1975). Volgens Van Noort zou uit dit onderzoek blijken dat windlak/hyalietglas
altijd uit zuiver silicium bestaat. Maar dat staat helemaal niet in
dit rapport te lezen! Wat blijkt wèl uit dit onderzoek van Boom?
Boom heeft de chemische samenstelling van het oppervlaktelaagje van
slechts 3 gewindlakte stenen gemeten, namelijk van: 1 natuurlijke vuursteen
(wel zuiver silicium) en 2 middenpaleolithische artefacten (vuistbijl
van Anderen: geen zuiver silicium; en de spits van Etten: geen zuiver
silicium). Het gaat wel wat ver om 1 geofact als fundament van de hyalietglas-hypothese
te nemen, en daarbij de metingen die niet in het straatje passen voor
het gemak maar niet in de beschouwing op te nemen. Ten overvloede blijkt uit recenter onderzoek - op een grote groep artefacten afkomstig uit een breed scala van inbeddingsmilieu's - dat er na de achterlating van een artefact direct een uitwisseling van allerlei chemische stoffen optreedt tussen steen en bodem: het is juist een zeldzaamheid dat het oppervlaktelaagje van een artefact alleen uit silicium is opgebouwd. Het maakt daarbij niet uit of het om bijvoorbeeld een neolith of een veel oudere middenpaleolith gaat (Bäsemann 1987). Ook uit onze eigen chemische analyses - onder meer
op een middenpaleolith gevonden te Mander (Ov.) - blijkt dat in het
oppervlaktelaagje van enkele gewindlakte middenpaleolithen uit noordelijk
Nederland, naast silicium diverse andere elementen zoals ijzer, aluminium,
kalium en calcium aanwezig zijn. Een ander voorbeeld waarbij Van Noort (2000) informatie
uit publicaties passend maakt voor zijn argumentatie, betreft zijn opmerking
dat Stapert (1976b) alleen slijping door wind beladen met zand en stof
ziet als genese achter windlak. Dit is, zoals gezegd, echter onjuist:
Stapert meent dat een chemische oorzaak niet uitgesloten kan worden. Glimmers ouder dan Saale
III? Maar Van Noort noemt nog twee argumenten die naar zijn smaak aangeven dat glimmers van voor Saale III moeten dateren en dus afkomstig moeten zijn uit het keileem: het geïsoleerd voorkomen en de typologie van de glimmers. We bespreken beide argumenten en een tegenargument. geïsoleerd voorkomen Musch (1980) noemt het feit dat deze artefacten geïsoleerd
voorkomen - dus niet in origineel archeologisch concentratieverband
- als argument voor de juistheid van deze driftartefacten-hypothese.
Op zich is het inderdaad waarschijnlijk dat wanneer het gletsjerijs
over de resten van een archeologische nederzetting heenschoof, de artefacten
na afsmelting van het ijs (ver) van elkaar verwijderd raakten en dus
geïsoleerd voorkomen. Van Noort (2000) sluit zich aan bij de driftartefacten-hypothese van Musch en Wouters. Maar is Van Noorts oordeel juist dat glimmers slechts als eenlingen gevonden worden? Nee! In het Overijsselse Mander (Stapert 1982) zijn tot nu toe enkele tientallen glimmers gevonden binnen een gebied met een diameter van ongeveer 250 m. Stapert noemt 25 Mander-artefacten; de auteurs dezes vonden in hetzelfde gebied tot nu toe 7 gewindlakte artefacten. Je kunt je afvragen of zo'n relatief grote groep artefacten - of ze nu wel of niet tot één bewoningsfase behoren - daar terecht is gekomen na transport door de Saalien-gletsjer. Van Noort vraagt zich dat niet af: het is gewoon zo! Mander staat echter niet op zich. Er zijn ook kleinere groepen bestaande uit 2 of enkele glimmers. Voorbeelden zijn: Emmen (Beuker & Niekus 1994), een niet-gepubliceerde site nabij Balloo (Dr.) en Friese vindplaatsen bij Drogeham, Zwagersbosch en Kootstertille (De Vries e.a. 1997). Een buitenlandse vindplaats waar een grote hoeveelheid glimmers is aangetroffen is Drelsdorf (Hartz 1986). Gevolg is dat het met het geïsoleerd optreden van de glimmers niet zo zwart-wit ligt als Van Noort stelt. Daarmee is de waarde van dit argument dat moet pleiten voor de pre-Saale III-datering van de glimmers, nihil. typologie van de glimmers een tegenargument Op de artificiële vlakken van de glimmers ontbreken
deze sterke beschadigingen, die waarschijnlijk veroorzaakt zijn tijdens
het transport in het gletsjerijs. Dit zijn sporen als schram- of paraboolkrassen
(zie afb. 2), grote drukkegels, grove krassen en zware rib- en randbeschadigingen.
De paraboolkrassen ontbreken geheel op de artificiële delen van
de Noordnederlandse glimmers; de andere verschijnselen komen wel voor,
maar zijn in veel mindere mate aanwezig dan op keileemvuursteen. Conclusie Van Noorts hypothese valt om twee redenen in de ad
hoc-categorie. In eerste plaats is het experiment dat hij heeft uitgevoerd
om zijn hypothese empirisch te onderbouwen, Onze interpretatie is dat Van Noort toeredeneert
naar de Blijkens een krantenbericht (Nieuwsblad v.h. Noorden Literatuur publicatiedatum: 7 maart 2001 |
|
|
|
||
![]() ![]() Enkele schramkrassen op een onbewerkte vuursteen (geofact) uit Drenthe. Deze sterke beschadigingen ont- breken op de artificiële delen van midden-paleolithen uit Noord-Nederland. foto: gerechtelijk laboratorium Rijswijk (deze foto is gemanipuleerd door de redactie) ![]() |
||
r t i k e l
Wilt u een print- versie van dit artikel
downloaden? Klik dan met de rechter muisknop op 'pdf-versie' en selecteer
vervolgens 'doel opslaan als'. Om een pdf-bestand te openen moet acrobat
reader 4.0 of hoger op uw computer geïnstalleerd zijn. Nog niet
alle artikelen zijn overigens beschikbaar als pdf.
|
s