1997 naar vervolgartikel voorbeeld van onderzoek volgens
het verfijnd falsificationistische regelsysteem
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE VUISTBIJL VAN DE MOLEN VAN
BELS:
NEOLITHISCH OF PALEOLITHISCH? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans de Vries, Lammert Postma en Marten Postma | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Noord-Nederland zijn diverse losse vondsten en vondstcomplexen bekend die qua vormgeving tot het midden-paleolithicum - de tijd van de Neandertaler - kunnen behoren, maar die (ogenschijnlijk) afwijken van de regel wat betreft verweringsverschijnselen en soms andere kenmerken. Deze buitenbeentjes zijn niet alleen de omstreden Vermaning-artefacten, maar ook ondermeer de niet uit de Vermaning-collectie afkomstige vuistbijlen van Rolde (Dr.), Elahuizen (Frl.) en van de Molen van Bels (Ov.). Wij lichten dit laatste buitenbeentje eruit, om te illustreren hoe de betekenis van deze anomalieën (afwijkende verschijnselen) volgens het verfijnd falsificationistische regelsysteem onderzocht kan worden. Wij zoeken daarbij naar antwoord op de vraag of deze bijl een neolithisch werktuig is - zoals Stapert stelt (Stapert 1982, p. 31) - of een paleolithische vuistbijl. Daartoe bepalen wij de waarde van vijf hypotheses die het afwijkende karakter van de vuistbijl van de Molen van Bels (Bels-bijl) kunnen verklaren. Het onderzoek naar de aard van de Vermaning-artefacten moet, naar ons idee, in grote lijnen volgens het in dit artikel gevolgde verfijnd falsificationistische stramien plaatsvinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 De vuistbijl van de Molen van Bels (Ov.). tekening: D.Stapert/H.R. Roelink, GIA grotere afbeelding |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit artikel bespreken wij allereerst de vondstomstandigheden
waaronder de vuistbijl van de Molen van Bels (de Belsbijl) werd aangetroffen
en de geologie van de omgeving van de vindplaats. Voorts aandacht
voor de verweringsverschijnselen op deze vuistbijl en de typologische
kenmerken van deze bijl. Wij baseren ons bij deze onderwerpen voornamelijk
op vondst-gegevens uit Stapert 1982.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De Bels-bijl - vondstomstandigheden, geologie en verweringsverschijnselen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vuistbijl werd gevonden tijdens graafwerkzaamheden
voor een kanaal in de vallei van de Mosbeek (zie
afb. 2). De vindplaats ligt in de buurt van een molen - de Molen
van Bels - niet ver van Mander (Overijssel). De bijl werd aangetroffen
in de bovenste 50 cm verstoorde grond. Na boringen ter plaatse concludeert
Stapert dat de bijl niet in situ aangetroffen kan zijn en moet stammen
uit grond die van elders aangevoerd werd (A!). Het meest waarschijnlijk
vindt hij een herkomst uit de grond vergraven tijdens de aanleg van
het kanaal (A!). Of deze stratigrafie representatief is voor
de hele directe omgeving - bijvoorbeeld voor het sedimentenpakket dat
weggegraven is door de aanleg van het kanaal - is een tweede onzekere
factor. Als lezer van Staperts artikel is dat niet vast te stellen:
hoeveel boringen heeft hij bijvoorbeeld uitgevoerd en waar? Op dit punt
aangekomen is het belangrijk nog eens te benadrukken dat de herkomst
van de bijl dus onzeker is: het is onbekend in welk sediment het artefact
ingebed is geweest.
Stapert meent dat de Bels-bijl qua typologie goed past in het middenpaleolithische MTA (Moustérien de tradition acheuléenne), evenals de niet ver van de Bels-bijl aangetroffen vuistbijl van Mander (Stapert 1982, p. 31). Toch is de Bels-bijl in zijn ogen geen middenpaleolithische vuistbijl. Hoe hij tot deze slotsom komt, leest u in paragraaf 2.3. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Vindplaats van de vuistbijl van de Molen van Bels (zie B) en de geologie van de omgeving. Ook de locatie van de middenpaleolithische site Mander is aangegeven (zie A). Gegevens uit Stapert 1982 grotere afbeelding |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op glimmers zijn voorts regelmatig andere verwerings-verschijnselen aanwezig, zoals: witte patina, kleurpatina, drukkegels en krassen. Binnen de glimmergroep is er wat betreft verwerings-verschijnselen zeker enige variatie: alleen windlak lijkt een vast gegeven; andere verweringssporen komen niet altijd voor op een glimmer. Uitgaande van de huidige kennis is het waarschijnlijk dat deze glimmers uit het midden-paleolithicum dateren. De argumenten hiervoor zijn: 1. Onder deze glimmers komen enkele vuistbijlen voor
zoals Verse vuistbijlen Om te achterhalen uit welk(e) sediment(en)
deze oppervlakte-vondsten stammen, zijn wij daarom (voorlopig) aangewezen
op circumstantial evidence. In de volgende paragraaf zetten
wij deze aanwijzingen op een rij. Bij afwezigheid van in situ-vondsten
(het geologisch argument) hebben voorlopig de vuistbijlen zoals de vuistbijl
van Anderen de hoogste middenpaleolithische score. Deze
vuistbijlen voldoen immers aan twee argumenten: het verweringsargument
(glimmer-verweringsverschijnselen) en het typologisch argument.
Vervolgens gaat hij in zijn publicatie over de Bels-bijl dieper in op de in het citaat genoemde geologische omstandigheden. Hij zegt dat in het gebied van de vallei van de Mosbeek geen beeksedimenten als klei en leem aanwezig zijn waarin middenpaleolithen (betrekkelijk) onverweerd konden blijven. De Bels-bijl kan in zijn optiek ook niet afkomstig zijn uit de in de vallei aanwezige laag met grover sediment, omdat hij verwacht dat de bijl dan een vergelijkbare verwering als het middenpaleolithische materiaal van Mander zal hebben. Bovendien zou de Bels-bijl volgens Stapert dan waarschijnlijk sporen ontstaan door rolling moeten vertonen. Zijn conclusie is als gezegd: de Bels-bijl is een artefact uit het Holoceen en is dus veel jonger dan de Neanderthalertijd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 Een voorbeeld van een op een vuistbijl gelijkend werktuig uit neolithische context. De snede van de bijl is geslepen. Een afbeelding van dit werktuig, afkomstig uit Vellereille-le-Sec (België), is te vinden in een publicatie van Stapert (1981, p. 107). Stapert vindt het het meest waarschijnlijk dat de vuistbijl van de Molen van Bels een neolithisch werktuig is omdat vuistbijlachtige vormen als hier afgebeeld, ook op neolithische vindplaatsen voorkomen. Volgens ons zegt het voorkomen van neolithische vuistbijl-achtige vormen niet dat de vuistbijl van de Molen van Bels uit het neolithicum dateert. Tekening uit: De Puydt, Hamal-Nandrin en Servais. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stapert denkt de datering
van de vuistbijl nader te kunnen preciseren. Hij zegt: Voorlopig
lijkt het het meest waarschijnlijk dat het voorwerp van de Molen van Bels
dateert uit het neolithicum (p. 31). Hij komt op een neolithische
datering omdat naar zijn zeggen alleen uit deze periode vuistbijl-achtige
artefacten bekend zijn (A!): hij noemt voorbeelden uit België
(Danthine 1939) en Zuid- Limburg. Als duidelijk voorbeeld ziet Stapert
een driehoekige vuistbijl afkomstig van het Grand Atelier nabij de neolithische
vuursteenmijnen van het Zuid-Limburgse St. Geertruid, waarover hij eerder
publiceerde (Stapert 1981a). Als ander voorbeeld noemt Stapert de vuistbijl
van Rolde (A!). Afb. 3 is een werktuig
dat Stapert in een publicatie (Stapert 1981a, p. 107) afbeeldt als voorbeeld
van een neolithische werktuig dat op een vuistbijl lijkt. Aannemelijkheid hypothese 1 De Bels-bijl is niet in situ aangetroffen. In welk sediment het oorspronkelijk gelegen heeft is dus niet direct vast te stellen. De bijl kan inderdaad tijdens het graven van het kanaal op de plaats terechtgekomen zijn waar het werd aangetroffen. Maar niet geheel uit te sluiten is dat het werktuig uit grondstamt die niet uit de vallei van de Mosbeek afkomstig is. Als wij Stapert nu eens volgen en er vanuit gaan dat de bijl inderdaad uit de Mosbeek-vallel afkomstig is, dan is voorzichtigheid geboden omdat de geologie van deze vallei helemaal niet zon eenheidsworst hoeft te zijn als Stapert stelt. Wij bedoelen hiermee dat enkele of misschien tientallen boringen van Stapert aangevuld met macro-geologische gegevens van ondermeer Van den Berg en Den Otter (Stapert 1982), mogelijk in onvoldoende mate een beeld geven van de micro-variatie van de geologie van de vallei. De kans is groot dat deze gegevens te grof zijn om daar een solide argumentatie over de inbeddingsherkomst van de bijl op te baseren. Het is denkbaar dat een leem- of kleilaag over het hoofd gezien is die de bijl voor intensieve verwering behoed heeft. Ook is het zo dat, wanneer het waar is dat de bijl oorspronkelijk ergens heeft gelegen waar nu het kanaal ligt, het maar de vraag is of de geologische situatie van voor de kanaal-aanleg naar behoren gereconstrueerd kan worden. U ziet het, er treden bij kritische beschouwing van de fundamenten van Staperts redenatie allerlei vragen op. Feitelijk zijn deze vragen stuk voor stuk hypotheses die onderzocht moeten worden om tot een verantwoorde conclusie te kunnen komen. Misschien zijn een aantal van deze vragen wel niet relevant. Wellicht is de geologie van de Mosbeek-vallel toch meer uniform dan wij voor mogelijk houden. Dat kan best het geval zijn, maar dat moet dan wel eerst onderzocht worden door bijvoorbeeld secuur geologisch onderzoek op micro-niveau. In onze ogen is dus op basis van de door Stapert gepresenteerde geologische gegevens, niet te concluderen dat de bijl van de Molen van Bels geen middenpaleolithische vuistbijl is en moet stammen uit het veel latere Holoceen. Wij zagen dat Stapert het waarschijnlijk acht dat de Bels-bijl uit het neolithicum stamt: het is door de afwijkende verwering geen middenpaleolith en in zijn ogen blijft dan alleen een neolithische datering over omdat er uit die periode vuistbijl-achtige artefacten bekend zijn. Hij noemt voorbeelden uit België en Zuid-Limburg. Uit deze gebieden zijn inderdaad artefacten op neolithische vindplaatsen aangetroffen waarvan de vorm overeenkomsten vertoont met die van vuistbijlen uit het paleolithicum en waarvan de verwering vergelijkbaar is met die van de daar aangetroffen neolithen (4). Maar het is onjuist deze voorbeelden te gebruiken om een neolithische datering aan de Bels-bijl te koppelen. Uitgezonderd de vuistbijl van Rolde zijn namelijk alle neolithische vuistbijl-voorbeelden die Stapert noemt, afkomstig van vindplaatsen die samenhangen met prehistorische vuursteenmijnbouw. Op al deze ateliers zijn grote hoeveelheden neolithische halffabrikaat-bijlen, afgewerkte bijlen met of zonder slijping en pics aangetroffen. Bij massaproductie van deze bifaciale artefacten (5) is het allerminst verwonderlijk dat er van tijd tot tijd vuistbijlachtige vormen opduiken. Zeker omdat van deze halfabrikaten geslepen bijlen werden gemaakt die in omtrek meestal een druppel- of peervorm hebben (de Flint Ovalbeile), net zoals veel vuistbijlen. Belangrijk is te constateren dat het voorkomen van de neolithische vuistbijlen dus alleen beperkt is tot de prehistorische vuursteenmijnbouwgebieden in Zuid-Limburg. De hypothese dat de vuistbijl van Rolde een neolitisch werktuig is, is een ad hoc-hypothese. Het is daarom maar de vraag of het werkelijk een neolith is. De Rolde-bijl gebruiken als argument voor een neolitische datering van de Bels-bijl is daarom niet juist. Het is daarom onterecht om deze Limburgse en Belgische situaties van toepassing te verklaren op de vuistbijl van de Molen van Bels. Zeker omdat er buiten de prehistorische mijnbouwgebieden in het zuiden des lands nergens op neolithische nederzettingen artefacten zijn aangetroffen die qua vorm vergelijkbaar zijn met paleolithische vuistbijlen. Dit geldt overigens ook voor artefacten van Nederlandse nederzettingen uit het laat-paleolithicum, mesolithicum en bronstijd. Voorts is de Bels-bijl niet van een vuursteensoort gemaakt die voorkomt in de neolithische vuursteenmijngebieden van Zuid-Limburg en België: de Bels-bijl zal daarom ook geen import-artefact zijn dat afkomstig is uit het vuursteenmijngebied en in de Mosbeek-vallei terechtgekomen is. De conclusie is dan ook dat de neolithische vuistbijlenhypothese van Stapert een ad hoc-hypothese is: een hypothese die niet afdoende onderzocht is en niet strookt met het actuele kennisbestand. Op een helling van de Mosbeek, in de buurt van de vindplaats van de Bels-bijl, verzamelden Stapert en zijn gezelschap enkele nauwelijks gepatineerde afslagen (Stapert 1982, p. 31). Volgens Stapert kunnen deze afslagen uit het neolithicum dateren. Hij zegt erbij dat daar door de afwezigheid van gidswerktuigen geen zekerheid over kan bestaan. In onze ogen kunnen deze afslagen ook uit andere perioden stammen, misschien zelfs uit het middenpaleolithicum (zie bespreking van hypotheses 2 en 3 in deze paragraaf). Overigens, of er nu wel of geen neolithische gidsartefacten vertegenwoordigd zijn onder deze losse vondsten: ze zijn geen argument voor een neolithische datering van de Bels-bijl. Onze conclusie is dat hypothese 1 verworpen moet worden. Hypothese 2 De vuistbijl is een middenpaleolith en is ingebed geweest in een sediment met een fijne korrelgrootte, zoals klei of leem. Stapert zegt dat er in de Mosbeek-vallei geen leem, klei of ander fijn sediment aanwezig is waarin middenpaleolithen (relatief) onverweerd gebleven kunnen zijn (Stapert 1982, p. 31). Zeker is dat natuurlijk niet: wij zeiden al dat de directe omgeving van de vuistbijl-vindplaats niet minutieus genoeg geologische in kaart gebracht is om dit soort stellige uitspraken mogelijk te maken. Bovendien weten we dat de Bels-bijl niet per se uit de Mosbeek-vallei hoeft te stammen de bijl kan ook van elders afkomstig zijn. Dus twee reden om een mogelijke inbedding in zon fijnkorrelig sediment serieus te onderzoeken, op basis van wat bekend is over verwering van artefacten die afkomstig zijn uit fijne sedimenten zoals klei, silt en leem. Aannemelijkheid hypothese 2 Uit het actuele kennisbestand is bekend dat middenpaleo-lithische artefacten niet of nauwelijks zichtbaar verweerd te voorschijn kunnen komen, wanneer ze ingebed zijn geweest in een sediment dat bestaat uit zeer fijne deeltjes, zoals leem silt of klei. Ook inbedding van vuurstenen in het keileem heeft tot gevolg gehad dat deze geofacten niet of nauwelijks aangetast zijn door verschijnselen als windlak en kleurpatina. Op middenpaleolithische vindplaatsen met als vondstlaag fijn rivier- of beeksediment, zien we artefacten die wat betreft de verwering vergelijkbaar zijn met de Bels-bijl, bijvoorbeeld als het gaat om ontbreken van windlak en putjes, het voorkomen van slechts een lichte glans en het ontbreken van oppervlakte-beschadigingen als krassen en drukkegels. Voorbeelden van deze middenpaleolithische sites met fijne inbeddingsedimenten zijn onder andere de Belvédère-groeve nabij Maastricht (Roebroeks 1988) en het Duitse Salzgitter-Lebenstedt (Tode 1982). Daarnaast zijn er vele ander voorbeelden. De vuistbijl van de Molen van Bels past qua verwering goed in deze categorie middenpaleolithische artefacten. Het is onwaarschijnlijk dat de Bels-bijl oorspronkelijk in het keileem - dat in de omgeving van de Mosbeek zeker voorkomt (Stapert 1982, p. 4) - ingebed is geweest. Hoewel het op zich heel goed mogelijk is dat we middenpaleolithen aantreffen in het keileem (in een volgend artikel gaan wij hier nader op in) geeft Staperts beschrijving van de verwering van de Bels-bijl aan dat dit artefact waarschijnlijk niet uit het keileem afkomstig is. Vooral het ontbreken van oppervlaktebeschadigingen als grove krassen, drukkegels, parabool- of schramkrassen en rib- en randversplinteringen op de bijl duiden hierop. Deze beschadigingen zijn een normaal verschijnsel op keileemvuurstenen, waarschijnlijk ontstaan door krachten die op de stenen werden uitgeoefend in de bewegende gletsjer van de voorlaatste ijstijd (Saale-ijstijd). Als de vuistbijl in deze gletsjer en het keileem omgenomen is, verwachten wij minstens een deel van deze beschadigingen terug te vinden op de bijl. Dat is blijkens de gegevens van Stapert niet het geval. Wij willen het binnenkort echter wel met eigen ogen zien. Voorlopig lijkt het erop dat de Bels-bijl dus niet uit het keileem stamt. Wel geeft het kennisbestand voldoende reden om hypothese 2 overeind te houden: de Bels-bijl kan een middenpaleolith zijn die ingebed is geweest in een fijn fluviatiel sediment. Hypothese 3 De vuistbijl is een middenpaleolith en stamt oorspronkelijk uit een grindhoudend sediment, zoals bijvoorbeeld aangetroffen in de omgeving van de vindplaats (op 60-130 cm diepte). Op de vindplaats is tussen 60 cm en 130 cm diepte een laag aanwezig bestaande uit grof zand met veel grind (Stapert 1982, p. 29). Stapert sluit deze laag uit als inbeddingslaag voor de Bels-bijl. Hij meent dat als een middenpaleolith uit deze laag afkomstig is, deze in dezelfde sterke mate verweerd moet zijn als de Mander-artefacten, die bijvoorbeeld alle gewindlakt zijn. Daarnaast verwacht hij dat zo'n middenpaleolith dan oppervlaktesporen vertoont ontstaan door rolling ten gevolge van fluviatiel transport. Maar zijn deze verwachtingen terecht en is het juist deze grindhoudende laag te negeren als mogelijk herkomstlaag van de Bels-vuistbijl? Aannemelijkheid hypothese 3 Om deze vraag te beantwoorden moeten wij op zoek naar middenpaleolithische artefacten die afkomstig zijn uit rivier-of beeksedimenten bestaande uit grove zanden en/of grinden. Gelukkig zijn er voldoende vindplaatsen die hieraan voldoen. In Nederland kennen wij bijvoorbeeld de stuwwalvondsten uit de groeve Kwintelooyen nabij Rhenen, vondsten die dateren uit het Saalien (van voordat de Saalien-gletsjer ons land overdekte). Deze artefacten zijn - soms in situ - aangetroffen in een laag opgebouwd uit grind, grove zanden en aan de basis stenen. Deze artefactvoerende laag draagt de naam Eenheid 5. In zijn eerste publicatie over deze Rhenenartefacten (Stapert 1980) meldt Stapert dat een deel van de Rhenen-artefacten niet of nauwelijks verweerd en gerold is. In Stapert 1983 (p. 128) staat de volgende tabel over de mate van rolling van deze artefacten:
In Stapert 1987 staat voorts over de geroldheid en verwering van deze Rhenen-artefacten (vertaling fdv):
Uit deze Rhenen-gegevens blijkt dat het heel goed mogelijk is dat ook de Bels-bijl met zijn afwezigheid van rollingverschijn-selen, het ontbreken van windlak en mogelijk krassen en aanwezigheid van witte patina en lichte glans, ingebed is geweest in een zand- en grindhoudende laag aanwezig in de bodem van de Mosbeek-vallel of elders. Dit betekent dat ook hypothese 3 niet wordt verworpen. Hypothese 4 De vuistbijl is een middenpaleolith en stamt oorspronkelijk uit het keizand. Omdat het niet bekend is in welk sediment de Bels-bijl ingebed is geweest, is het zinvol om te kijken of de mate van verwering van deze bijl ook te verwachten is wanneer het oorspronkelijk afkomstig is uit keizand: zoals wij zagen het waarschijnlijk herkomstsediment van glimmers uit Noord- Nederland. Niet ver van de vindplaats van de bijl, op de middenpaleolithische vindplaats Mander is keileem aanwezig (zie afb. 2) en ook een laag ontstaan door verwering van dit keileem. Deze verwerings-laag, mogelijk de inbeddingslaag van de Mander-artefacten, is volgens Stapert te vergelijken met keizand (Stapert 1982, p. 6). Aannemelijkheid hypothese 4 Vergeleken met de glimmers is de Bels-bijl zeker een buitenbeentje: windlak en beschadigingen als drukkegels ontbreken. Krassen zijn wel te vinden op de Bels-bijl, deze zijn volgens Stapert evenwel mogelijk recentelijk ontstaan (A!). Dit hebben wij nog niet kunnen controleren, wat overigens niet wegneemt dat als er toch oude krassen op de Bels-bijl te zien zijn, geen overtuigende relatie met het keizand gelegd kan worden. Witte patina komt voor op glimmers, maar is ook te vinden op artefacten uit bijvoorbeeld jongere perioden dan het midden-paleolithicum. Op basis van het actuele kennisbestand is het op dit moment het meest waarschijnlijk dat de Bels-bijl niet uit het keizand stamt. Maar het is niet geheel uitgesloten dat keizandartefacten met een afwijkende verwering - vergeleken met die van glimmers - mogelijk zijn (zie beschrijving van het kennisbestand in paragraaf 2.2.1). Met deze reserve in ons het achterhoofd besluiten wij hypothese 4 te verwerpen. losse vondsten uit de groeve vondsten uit opgraving vondsten afkomstig van stenenhopen Hypothese 5 De vuistbijl is een vervalsing. Ook deze hypothese zal onderzocht moeten worden willen wij het verfijnd falsificationistische regelsysteem volgen. Aannemelijkheid hypothese 5 De typologische en technologische kenmerken van de vuistbijl en de aanwezigheid van genoemde verweringsverschijnselen op de bijl passen binnen het actuele kennisbestand; er zijn geen anomalieën die op falsificatie duiden. Conclusies Uitgaande van het huidige kennisbestand is de meest waarschijnlijke conclusie dat de Bels-bijl een middenpale-lithische vuistbijl is. De bijl voldoet in de eerste plaats aan het typologisch argument. Als het om het verweringsargument gaat, blijkt dat de verwering op de Belsbijl vooral goed vergelijkbaar is met de verwering waargenomen op middenpaleolithische artefacten afkomstig uit fluviatiele sedimenten. Dit kan een sediment zijn opgebouwd uit fijne deeltjes, zoals klei of silt, maar zeker ook een sediment met grovere zanden en grinden. Sediment van deze laatste categorie heeft Stapert aangetroffen tijdens zijn boringen (op 60-130 cm diepte) in de directe omgeving van de vindplaats van de vuistbijl. De vuistbijl van de Molen van Bels voldoet aan twee middenpaleolithische determinatiecriteria: het typologisch argument en het verweringsargument. Daarmee bevindt de Bels-bijl zich in goed gezelschap: ook vuistbijlen als die van Anderen, Wijnjeterp en Drouwen halen deze hoge middenpaleolithische score. Deze glimmer-vuistbijlen zijn echter waarschijnlijk afkomstig uit een andere inbeddingsediment dan ons onderzoeksobject. Vergeleken met deze vuistbijlen is de Bels-bijl zeker een afwijkende verschijning. Als wij evenwel het actuele middenpaleolithische kennisbestand als uitgangspunt nemen, blijkt dat de Bels-bijl geenszins een buitenbeentje is. De juistheid van onze conclusie dat de Bels-bijl - gegeven de huidige kennis - waarschijnlijk een middenpaleolitith is, kan nog nader getest worden. U kunt dan bijvoorbeeld denken aan een statistisch onderzoek waarbij wij vaststellen of de Bels-bijl zich qua lengte, dikte en andere metrische gegevens kan scharen onder middenpaleolithische vuistbijlen. Dit betekent dat deze gegevens van de Bels-bijl vergeleken worden met die van een grote representatieve groep middenpaleolithische vuistbijen. Daarnaast zijn er nog andere onderzoeksmogelijkheden denkbaar. In onze ogen is er dus nog voldoende speelruimte om het kennisbestand te verfijnen en de waarschijnlijkheid van onze conclusie nader te onderzoeken. Noten
Veil, S., 1995. Vor 55.000 jahren.
Ein Jagdplatz früher Menschen bei Lichtenberg. Ldkr Léchow-Dannenberg.
Oldenburg. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i e u w s
Wilt u een print- versie van dit artikel
downloaden? Klik dan met de rechter muisknop op 'pdf-versie' en selecteer
vervolgens 'doel opslaan als'. Om een pdf-bestand te openen moet acrobat
reader 4.0 of hoger op uw computer geïnstalleerd zijn.
|
r t i k e l
s